‘Vergaderen is voor talentlozen’, zo luidt het bekende credo van Johan Derksen en Jorien van den Herik. Hoewel twee zwaargewichten met onbetwistbaar organisatorisch vermogen, waart er nog altijd een vergaderschimmel door Nederland. En terwijl de kritiek op vergaderen om het vergaderen algemeen bekend is, wordt er weinig aan gedaan. Nog altijd staren we elkaar schaapachtig aan tijdens veel te lange bijeenkomsten met veel te veel en saaie mensen. Daarom hierbij twee handvatten. Voor u aangereikt, door de Westfriese Artisjok.
Ten eerste. Wees niet te voorbarig over het nut van vergaderingen. Een deel van het nut is overleggen, beter bekend als ouwehoeren. Aangezien er voor ouwehoeren bepaalde bevorderende omstandigheden gelden, gelden deze als geen ander voor overleggen. Doe het daarom laat in de middag of ‘s avonds. Mensen hebben dan het een en ander meegemaakt en zijn gewillig om die ervaringen te delen. Doe het vooral niet ‘s ochtends.
Wie ‘samen’ een dag of week wilt beginnen, heeft het niet begrepen. Het begin van iets is nooit leuk. Het begin is altijd zoeken, aftasten. Dat geldt voor het begin van een project. Voor het begin van een leuk feest. Zelfs voor het begin van een vrijpartij. Laat staan voor het begin van een week. Dat neigt meer naar een lijdensweg. En lijden doe je doorgaans alleen. Het is ook helemaal niet gezellig om dat samen te doen.
Wel is het gezellig om daarover te klagen in de gezelschappen die je ‘s avonds of in het weekend opzoekt, tijdens zalvende bijeenkomsten op of rond een sportveld en in de kroeg. Daar komen de frustraties van de week eruit. En worden die frustraties omgezet in hoongelach om de werkgever, zelfspot om eigen falen en smakelijke verhalen over het leed van een ander.
Wat daarbij helpt is om wat te drinken. Het tweede aandachtspunt. Gelukkig is dat bekend sinds mensenheugenis. Waar mensen samenkomen, wordt getapt. Een dorp zonder drinklokaal is niets meer dan een gehucht. De cowboy die eenzaam de Amerikaanse prairies doorkruiste, herkende beschaving aan een kerktoren, en de naastgelegen kroeg. Vol met existentialistische vragen na het harde werken wendde hij zich eerst tot de kerk en als het even tegenzat, vertelde de lokale pastoor dan dat hij daar vooral mee door moest gaan indien hij een plaats in de hemel wenste te veroveren.
Lamgeslagen door hypothetisch geleuter over het ongewisse nam hij dan plaats aan de toog om zich te vergezellen met andere filosofen. En daar wist hij het zeker: er is toch licht aan het einde van de tunnel. De volgende ochtend weer de lijdensweg, op naar de volgende vergadering.
